Stel, het kabinet  wil een nieuwe dierentuin oprichten, een dierentuin met maar plaats voor één dier. De ene coalitiepartij wil een paard, de ander is voorstander van een kameel. Natuurlijk wordt het een compromis: een dromedaris. Beide coalitiepartijen leggen het uit als een grote overwinning. Voor de een is het een uit de kluiten gewassen paard, voor de ander een iets beschadigde kameel. ‘Wat moet je als de pers je komt vragen wat het kabinet heeft besloten’, vroeg een legendarische overheidsvoorlichter zich jaren geleden al af. 

 

Het is meer dan een aardige anekdote.
Gijs van der Wiel, de legendarische chef van de Rijksvoorlichtingsdienst uit de jaren ’70, kon bulderend vertellen hoe moeilijk hij het had met de kabinetten-Den Uyl en -Van Agt/Wiegel.

Dat liep steevast uit op het verhaal over die ‘kleine dierentuin’. Over het kabinet dat een dierentuin wilde beginnen, een dierentuin met maar plek voor een dier. De ene helft wilde een paard, de andere helft een kameel. Diep in de nacht rolde het onvermijdelijke compromis er uit: een dromedaris. Beide partijen claimden te hebben gewonnen. ‘Het is een kameel met een bultje minder.’ ‘Het is een meer dan volgroeid paard.’
‘Wat moet ik’, vroeg Gijs zich af, ‘als de pers mij komt vragen wat het kabinet heeft besloten?’ Na al die jaren hoor je nog de wanhoop in zijn stem.

Het is een anekdote die nog steeds niet aan actualiteitswaarde heeft ingeboet.
Als het onvermijdelijke debat tussen politieke journalist en overheidscommunicatie weer eens oplaait, tekenen zich binnen de kortste keren twee scholen af. Er is een groep, voornamelijk afkomstig uit de journalistiek, die overheidsvoorlichters vooral ziet als spindoctors en andere types die er in de eerste plaats op uit zijn de Haagse werkelijkheid naar hun hand te zetten. Er tegenover kristalliseert zich een andere groep uit, hoofdzakelijk in dienst van de overheid, die zich even luidruchtig beklaagt over kortademige medialogica en andere hypes.

Dat beide kampen een punt hebben, is ongetwijfeld waar. Maar als analyse is dat net even te gemakkelijk. Het beneemt het zicht op een andere factor, een factor die steeds bepalender wordt binnen het Haagse krachtenveld van communicatie en journalistiek: de zuigkracht van de politiek. Dat werkt aan het Binnenhof steeds meer als een magneet, een ontregelende magneet.

Dat verhaal is al vele malen verteld. Het is het verhaal over het Binnenhof dat het moeilijk heeft – met zichzelf, met het beleid, met kiezers. In elk geval sinds ‘Fortuyn’ staat de politiek onder druk om zichzelf te bewijzen, te bewijzen dat het er wel degelijk toe doet, dat het heus geloofwaardig is. En dat er in Den Haag niet alleen baantjesjagers en zakkenvullers zijn. Dat is niet anders dan een noodzakelijke overlevingsstrategie in tijden van populisme.

Die druk heeft een enerverende dynamiek op gang gebracht – met grote gevolgen voor zowel overheidscommunicatie als journalistiek. In één zin samengevat: de politiek – van ministers tot Kamerleden – grijpt alles aan op staande te blijven. Daartoe wordt overheidscommunicatie weloverwogen ingezet om de Haagse werkelijkheid bij te kleuren. Wie voorbeelden wil, behoeft niet lang te zoeken: van het ‘spinnen’ tegen het einde van Balkenende IV tot de ‘geleide voorlichting’ van Justitie. Die politisering van de overheidscommunicatie is ook een reactie op de zurigheid die in de politieke journalistiek vaak de toon zet, een weerwoord op een journalistiek die permanent aan het bewijzen is hoe onafhankelijkheid ze wel is.

Terwijl de journalistiek er klagend van profiteert en de overheidscommunicatie er wat onbeholpen bijstaat, weet niemand wat het kabinet heeft besloten. Een paard, een kameel of toch gewoon een dromedaris?

 

Jan Schinkelshoek
Den Haag, maart 2016

 

Dit artikel is verschenen in Communicatie Magazine.