Waar gáát het in vredesnaam over? Wie geïnteresseerd is in de advocatuur en vooral in de vraag hoe het toezicht op advocaten moet worden georganiseerd, zal tegen deze basisvraag aanlopen. In de goede oude tijd, tot ongeveer veertig jaar geleden, werd het toezicht op advocaten in een arrondissement uitgeoefend door een Raad van Toezicht, waarvan de voorzitter de titel ‘deken’ had. De Raad en dus ook de deken werden gekozen door de advocaten van het arrondissement. Als er klachten waren, of de Raad van Toezicht zelf vond dat een advocaat er een potje van maakte, dan werd er een onderzoek ingesteld en vervolgens was het diezelfde Raad, onder leiding van diezelfde deken, die straffen kon opleggen, die op konden lopen tot schorsing en schrapping van het tableau (een advocaat verwijderen uit het register van advocaten).

De Raad en in het bijzonder de deken, waren tegelijkertijd vraagbaak voor advocaten die een probleem met een cliënt, met een officier van justitie of een rechter hadden en kwamen dienovereenkomstig op voor de belangen van de advocaat als vitaal onderdeel van de rechtsstaat.  Het is niet onlogisch dat het samenvallen van de rollen van vertrouwensman, onderzoeker en rechter eind jaren tachtig onhoudbaar bleek. Er kwamen Raden van Discipline als tuchtrechter, en de deken bleef klachtonderzoeker, die ook aan de Raad van Discipline kon vragen iemand te benoemen die kon onderzoeken of een advocaat in wiens praktijk iets misging, nog wel geschikt was om zijn beroep uit te oefenen.

Rond 2010 kwam er iets van een richtingenstrijd rond dat toezicht. De overheid vond dat het toezicht  niet bij de advocatuur moest blijven en onafhankelijker moest worden, advocaten beriepen zich erop dat elke vorm van inmenging van buitenaf over hun regels en de handhaving daarvan niet paste in een rechtsstaat waarin een advocaat onbevangen en zonder overheidsinmenging de belangen van zijn cliënten moesten kunnen behartigen. Uiteindelijk, rond 2010, rolde er een compromis uit de bus: de dekens bleven hun functie houden, ze kregen er zelfs een taakje bij, namelijk als toezichthouder voor de Wwft die het witwassen bestrijdt, en er kwam een College van Toezicht met twee buitenstaanders en de landelijk deken, de voorzitter van de landelijke Orde, welke organisatie tot dan geen feitelijke rol in het toezicht had gespeeld, als aanvoerder. In 2015 werd dat compromis vastgelegd in de Advocatenwet. Twee jaar geleden, zo luidde de afspraak, moest worden geëvalueerd of het systeem werkte en sindsdien buitelen alle betrokkenen over elkaar heen. Voor de duidelijkheid: volgens de onderzoekers kon het allemaal nog wel wat beter maar er waren geen wezenlijke fouten gemaakt.

Jeroen Kremers  nam een maand geleden ontslag als lid van het College van Toezicht. Zijn voornaamste bezwaar was dat de landelijk deken drie of vier verschillende petten op had en voorlopig ook mocht blijven houden. Gekozen voorzitter van de Orde, die ook en vooral belangenbehartiger van advocaten is, regelgever, deelnemer aan de club van toezichthouders, het inmiddels gevormde dekenberaad, en voorzitter van het College van Toezicht dat nu juist als de nood aan de man komt die dekens moet kunnen corrigeren. De dekens zelf hadden eerder al gesputterd over een mogelijke beperking van hun rol. Er kwam ergernis over een rapport van het College van Toezicht omdat daarin werd gezegd dat de Haagse deken zich beter niet had kunnen bemoeien met een onderzoek naar de kwestie-Pels Rijcken. Minister van rechtsbescherming Weerwind, tot dan op één lijn met de Orde, vond in Pels Rijcken en het gedoe rond de neef van Taghi, die als diens advocaat een vreemde rol als boodschapper zou hebben gespeeld, aanleiding toch opeens te twijfelen over de kwaliteit van het toezicht door de dekens.

Terzijde: bij Pels Rijcken was misschien achteraf ongelukkig geopereerd maar het probleem had niets te maken met falend toerzicht, de neef van Taghi had maanden zijn gang kunnen gaan, nauwkeurig in de gaten gehouden door politiemensen, officieren van justitie en een rechter-commissaris en niemand wou het spel bederven door de deken te waarschuwen. De oplossing van Weerwind was dat er toch een college van toezichthouders moest komen met de bevoegdheid om onderzoeken naar een advocatenpraktijk in te stellen en boetes op te leggen, en de leden zouden advocaat moeten zijn maar die mogen geen praktijk voeren en door de Orde worden betaald. Het ene gedrocht wordt dus door het andere vervangen. De Orde is het ermee eens, de dekens die tot voor kort het idioot vonden om te worden gedegradeerd tot klachtonderzoekers zonder bevoegdheden lijken het er ook een beetje mee eens., al valt er nog wel wat gepruttel te horen. En dan opeens is er een ‘brandbrief’ van een gezelschap onder wie advocaten,  onder wie de net afgetreden Amsterdamse deken Henrichs , voormalige toezichthouders onder wie het net afgetreden lid van het College van Toezicht Kremers, en wetenschappers die vinden dat het helemaal anders moet. In Engeland en Duitsland zijn toezicht en belangenbehartiging keurig gescheiden en is het toezicht  mooi onafhankelijk van de overheid geregeld, dat moet hier toch ook kunnen!  We zijn dus nog wel even zoet.

Het belangrijkste lijkt te zijn, dat een oude wijsheid wordt genereerd. Iets dat niet kapot is, moet je niet willen repareren. Los van al die instanties en mensen die het niet eens kunnen worden en zo te zien ook regelmatig van standpunt veranderen, het toezicht op advocaten functioneert heel redelijk. Het enige en vaak terugkerende bezwaar is, dat de schijn wordt gewekt dat advocaten met het huidige toezicht elkaar de hand boven het hoofd kunnen houden, en daar is geen concreet voorbeeld voor aan te wijzen.  Lord Neuberger, voormalig president van het Engelse Supreme Court, verzuchtte al eens dat de schijn van belangenverstrengeling een belangrijker onderwerp  lijkt te zijn geworden dan de vraag of er ook echt belangen verstrengeld zijn geraakt.

 

Germ Kemper, oktober 2022

Germ Kemper
© Nils van Houts 2019