Dat we een moeilijk politiek jaar tegemoet gaan wordt al in alle media in alle toonaarden ruimschoots bezongen. Komen ze eruit? Ik denk het wel. Hoe meer crises, hoe meer compromissen je moet sluiten. Kijk naar het uitgelekte compromis over de koopkracht 2023.

Een veel groter gevaar schuilt in de Statenverkiezingen van 2023. Alle verliezende partijen zullen uitroepen dat het slechts om de Provincies gaat, maar het is natuurlijk ook een populariteitstest voor het zittende kabinet. Mijn voorspelling is dat als deze verkiezingen voor de coalitie slecht uitpakken, het snel met de club gedaan is.

Maar aan het begin van het nieuwe parlementaire jaar wil ik eigenlijk bij iets anders stilstaan, namelijk bij de rol van de minister-president. Mijn conclusie: zijn rol is te groot; we zien hem te veel en te vaak. Zowel in de Kamer als in de media.

Eind jaren ’60, begin ‘70 was Piet de Jong premier. Hij verscheen één keer in de week op de televisie, op vrijdagavond tijdens het wekelijkse gesprek; een instituut dat nog steeds op dezelfde manier in stand wordt gehouden; zij het dat de premier en de interviewer nu staan in plaats van zitten. Ook in de Tweede Kamer trad de premier zelden op. Het optreden in de Kamer en de media was een zaak voor de vakministers en staatssecretarissen.

Ik zeg niet dat we terug moeten. De verantwoordelijkheden van de minister-president zijn nationaal en internationaal (Europa) toegenomen en daar hoort  parlementaire en publieke verantwoording bij. Maar het evenwicht is zoek. Bij ieder wissewasje wordt de premier ter verantwoording geroepen, zowel in de media als in de Kamer, terwijl de primaire inhoudelijke verantwoordelijkheid in  veel gevallen ligt bij de vakminister. Hierin zijn we echt doorgeslagen. De premier gaat op de stoel van de bewindspersoon zitten en de verantwoordelijke minister staat erbij als zijn assistent.

Het duidelijkst kwam dit naar voren bij de wekelijkse persconferenties over corona. Eerst kwam de premier met het nieuws – inclusief  het voordoen van het niezen in de elleboog – daarna de vakbewindslieden en eventueel een deskundige als Jaap van Dissel. Een bespottelijke vertoning. Deze rol is de premier onwaardig. Eenmaal sprak hij vanuit het Torentje het volk toe. Dát paste bij wat ik de “waardigheid van het ambt” noem. De hoofdlijnen zijn voor de minister-president en al het overige behoort tot het pakket van de andere bewindslieden. De techniek van het niezen in de elleboog is trouwens de taak van de Jaap van Dissels van deze wereld.

Als we de waardigheid en de houdbaarheid van het premierschap willen waarborgen moet de minister-president zich niet bemoeien met de taken van de vakbewindslieden. Dit is ook eerlijker voor de vakministers: zij zijn niet de assistent van de premier. Ze hebben hun eigen portefeuille en hebben het recht daarin autonoom te zijn. En als er een crisis is, hoeft het heus niet altijd de premier te zijn die coördineert. Een van de vakministers kan ook tot coördinerend bewindspersoon worden benoemd. Dat voorkomt tevens de situatie dat de premier als coördinator kan schitteren als het goed gaat en zijn snor drukken (“nee, dat is voor de vakminister”) als het lastig wordt. Voorbeeld: wel elke avond in beeld bij de coronacrisis, maar bij de toeslagenaffaire elke verantwoordelijkheid ontlopen. Maar het is ook beter voor hemzelf, want dan komt er een einde aan de ongewenste situatie dat de premier van de vroege ochtend tot de late avond van het ene naar het andere crisisberaad rent. Communicatiedeskundigen van Rutte’s partij zullen tegenwerpen: hoe vaker de premier in beeld is, des te beter scoren we electoraal. Dit is maar beperkt waar. Hier gaat niet altijd kwantiteit boven kwaliteit. Een premier met een “waardig” imago werkt heel vertrouwenwekkend. Zeker in tijden van grote crisis zoals nu.

Een beter evenwicht dus tussen de premier en de vakministers. En nee, hij is niet de baas van Nederland, zoals veel mensen in ons land denken. Hij is voorzitter van de ministerraad, maar verder is hij de eerste onder zijn gelijken, de “primus inter pares”.

En dan nog één ding. Laten we alsjeblieft een voorbeeld nemen aan andere  landen en de zittingstermijn van de minister-president beperken. Tweemaal vier jaar is een mooie periode. Weet iedereen waar hij aan toe is.

 

Jaap van der Ploeg
Oud-directeur Rijksvoorlichtingsdienst
september 2022