Hulde aan de schrijvende ambtenaar die, eenmaal achter het toetsenbord gekropen, volop in zijn kracht staat! Het levert soms gedenkwaardig proza op. Neem een zin als deze:

‘Burgers die nog niet in hun burgerkracht staan om volwaardig en actief lid van de participatiesamenleving te zijn, dienen daarin gefaciliteerd te worden.’

Of deze:

‘De fysieke stad is randvoorwaardelijk voor de ontwikkeling van sociale systemen en genereert potenties voor economische systemen.’

De bovenstaande voorbeelden komen uit een stuk van een grote Nederlandse gemeente, bestemd voor een heisessie van directeuren in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen (niet die van 2022). Ik gebruik ze in de schrijftrainingen die ik geef aan – vooral – jonge ambtenaren.

Lars Kuipers © 2017
Foto: Nils van Houts

Burgers die nog niet in hun burgerkracht staan faciliteren. Persoonlijk krijg ik er de pukkels van, maar als die directeuren met elkaar er nou blij van worden… Het wordt pas ingewikkeld als het de bedoeling is dat er echt iets gebeurt. In dat geval mag je hopen dat de schrijver een idee heeft wat hij of zij bedoelt, zodat je in ieder geval iemand hebt om op terug te vallen.

Taal hoeft niet altijd duidelijk te zijn. Soms zelfs liever niet. Er zijn een heleboel legitieme redenen om niet concreet en helder te zijn. Niet voor niets laten slotverklaringen van conferenties aan helderheid vaak te wensen over. Dan is het vooral belangrijk om het ergens over eens te worden, en hoe sterker uiteenlopend de posities van de partijen, hoe vager dat is. Vaag taalgebruik is – om eens een moderne term te gebruiken – een goede verbinder, al is het soms maar voor de schijn.

Een minder goede reden voor onhelderheid is onzekerheid. Die manifesteert zich in meerdere vormen. Als je randvoorwaarden wilt scheppen voor systemen, kan dat een manier zijn om te zeggen dat je het niet precies weet, of om jezelf breed te maken. Al bijna een halve eeuw terug constateerden de Amerikaanse onderzoekers Robert Brown en Carl Herndel dat schrijvers met weinig status binnen hun organisatie of afdeling geneigd zijn om vaker de naamwoordstijl te gebruiken dan anderen. Ze maskeren hun onzekerheid met dure woorden. Ze schrijven bijvoorbeeld ‘streven is’ in plaats van ‘we streven ernaar’.

Op zich is dat geen doodzonde, maar opeengestapeld met lijdende vormen, jargon en containerbegrippen is het dit soort indirectheid die maakt dat een verhaal ergens tussen hemel en aarde komt te hangen, met als meest waarschijnlijke uitkomst dat iedereen denkt: het zal wel. Prima, als je maar niet verwacht dat mensen iets gaan doen.

Andersom werkt het overigens prima. Mensen die boven de materie staan kiezen vaak voor heel gewone woorden om hun verhaal te vertellen, en juist daaraan ontlenen ze gezag. De rijdende rechter gebruikt zelden een juridisch woord, en theoretisch natuurkundige en Princeton-directeur Robbert Dijkgraaf zou al die tv-colleges niet geven als hij zich niet wist uit te drukken in gewone mensentaal.

In het algemeen kun je zeggen: vage taal als je bruggen moet slaan, heldere taal als je wilt dat anderen iets gaan doen. Het is maar wat je beoogt. In het algemeen gaat mijn voorkeur uit naar helder. Ook in mijn schrijftrainingen zit vaak een oefening functioneel vaag taalgebruik. Maar de training vaag schrijven, die mogen anderen geven.

 

Lars Kuipers, oktober 2021