In mijn vorige column voor de Haagse Bode—begin dit jaar—eindigde mijn eerste zin met het woord ‘vertrouwen’. Toen was het niet te bevroeden dat dit thema nu de hoofdmoot zou vormen van de binnenlandse politiek. Het lijkt er op dat niemand niemand meer vertrouwt. Politici vertrouwen elkaar niet meer. Een motie van wantrouwen tegen premier Rutte werd ternauwernood verworpen, een motie van afkeuring helemaal aangenomen. Ook de instellingen die een goed zicht hebben op wat er gaande is in de samenleving kozen vertrouwen als kernthema: de Raad van State, de SER, het SCP en de Ombudsman. De titel van het nieuwe regeerakkoord is nu snel gevonden. Herman Tjeenk Willink mag hiermee aan de slag.

Herman en ik kennen elkaar al uit de jaren ’70. Hij—toen dertiger—trad aan als raadadviseur van premier Den Uyl en ik—twintiger—als politiek redacteur bij het NOS Journaal. Toen al viel hij op door zijn scherpe intelligentie, waarmee hij mogelijke voetangels en klemmen in het complexe vijfpartijenkabinet tijdig doorzag. Enkele jaren later kwam hij met een visie op politiek en samenleving die hij tot de dag van vandaag uitdraagt—en die de kern zal worden van het nieuwe regeringsbeleid: de bestuurscultuur, vertrouwen en transparantie, macht en tegenmacht.

Het is jammer dat Tjeenk Willink nu pas begint, na twee mislukte verkenningspogingen. Dit had voorkomen kunnen worden als de Kamer direct had gekozen voor een informateur en niet voor een verkenner. Dat is een van de lessen van de afgelopen maanden.

Wat is nu de betere aanpak? Ik denk dat het overzichtelijker is als we de periode na de verkiezingen op weg naar een nieuw kabinet in tweeën delen: een informatiefase en een formatiefase. De Kamervoorzitter kan—gelet op de verkiezingsuitslag en de uitspaken die door lijsttrekkers zijn gedaan in campagnetijd over mogelijke coalities (wie sluit wie uit)—een voorstel doen voor een informateur. We hebben nu geleerd dat dat iemand moet zijn die nu geen politieke functie bekleedt en waarvan verwacht mag worden dat hij of zij geen enkel belang heeft bij welke uitkomst dan ook. Eigenlijk een soort Tjeenk Willink dus. Maar ook oud-ministers die ook Kamerlid zijn geweest zouden deze rol uitstekend kunnen vervullen. Zelf dacht ik aan Johan Remkes, maar die is al waarnemend gouverneur van Limburg geworden.

Een informateur met afstand tot de politiek dus. Volgens sommigen zou dat mutatis mutandis ook moeten gelden voor de ondersteuning van de informateur/formateur. Er was kritiek op het feit dat die ondersteuning van het ministerie van Algemene Zaken kwam; het ministerie van de minister-president. Deze kritiek moet echt worden weersproken. Ik weet uit ervaring dat tijdens de formatie de taken volstrekt gescheiden zijn. De raadadviseurs die de informateur/formateur terzijde staan bemoeien zich vanaf dat moment niet meer met de minister-president. Ook fysiek werken zij vanuit andere werkkamers. Datzelfde geldt voor de RVD. Toen ik directeur van de RVD was had ik een mededirecteur: als hij de formatie deed bemoeide hij zich niet met de premier, het kabinet of het Koninklijk Huis. Als ik de formatie deed was dat andersom. Een keer ging ik in de fout door even te buurten bij mijn collega. Ik werd weggestuurd met de mededeling: jij hoort hier niet. En zo was het. Bovendien is het in ons land zo geregeld dat de nieuwe minister-president aan het einde van de formatie staatsrechtelijk verantwoordelijkheid draagt voor het verloop van de hele formatie, ook al had hij daar in het begin vaak part noch deel aan. Daarom is het belangrijk dat de raadadviseurs beschikken over ervaring en kennis van de formatieperiode. Een tussenweg zou kunnen zijn dat de informateur wordt ondersteund door de Kamer, de formateur door medewerkers van AZ.

Hoe nu verder? Willen wij de bestuurscultuur in het land veranderen en het vertrouwen op alle niveaus herstellen, dan moet er een zo breed mogelijke coalitie worden gevormd. Met de kennis van nu is dat een coalitie van VVD, D66, CDA, PvdA en GroenLinks. Samen heeft deze coalitie 89 zetels in de Tweede Kamer en 42 in de Eerste Kamer. Dan kan er nog eens iemand of een hele fractie uit de boot vallen. Mark Rutte zegt tot nu toe daar niet voor te voelen omdat het aantal progressieven dan te groot zou zijn. Maar waar is hij bang voor? VVD en CDA vormen in zo’n regering een centrumrechtse meerderheid van 49 zetels tegenover 41 ‘progressieve’ zetels. Daar komt bij dat de VVD in haar verkiezingsprogramma een behoorlijk aantal ‘progressieve’ beloftes heeft gedaan, bijvoorbeeld over het minimumloon—die zal Rutte toch niet vergeten zijn. Beloftes die je beter met D66, PvdA en GL kunt waarmaken dan met JA21. Zo’n samenstelling zou best een solide basis kunnen vormen van een kabinet. Bijna alle partijen hebben ervaring als regeringspartij. GroenLinks heeft dat niet op landelijk niveau, maar er zijn wel voldoende capabele politici in het land die regeringsverantwoordelijkheid kunnen dragen. Het zou een verademing zijn als Paul Rosenmöller minister van onderwijs zou worden. De achterban van D66 is bovendien voorstander van een coalitie met PvdA en GL.

In het kader van de nieuwe bestuurscultuur van vertrouwen en transparantie is een uitvoerig regeerakkoord ongewenst. Hopelijk worden fractieleiders het snel eens over de hoofddoelstellingen van het nieuwe beleid. Geen details, maar de gemeenschappelijke waarden waarmee op eerlijke en transparante manier inhoud wordt gegeven aan de nieuwe bestuurscultuur in Nederland. De nieuwe bewindsliedenploeg gaat met deze uitgangpunten voor een nieuw beleid de boer op, het land in. Zij leggen hun oor te luister bij de partijen die bij hun beleidsgebied betrokken zijn. In sommige sectoren is in de samenleving hierop al geanticipeerd. Oud-minister Cees Veerman heeft met een aantal partijen in de sector al plannen voor het landbouwbeleid geformuleerd en oud-minister Martin van Rijn heeft hetzelfde gedaan met de woningsector. Als de bewindslieden hun rondes hebben gedaan leggen zij hun plannen voor aan de Tweede Kamercommissies die daarover gaan. Daar wordt bekeken welke plannen op een meerderheid van de Kamer kunnen rekenen. Dan volgen plenaire Kamerdebatten en besluitvorming. Op deze manier wordt binnen de kaders van de uitgangspunten het beleid bepaald. Samen met het ’land’ en in volledige openheid naar de volksvertegenwoordiging. Geen achterkamertjes en coalitie-overleggen op maandag waarbij niet betrokken ministers en Kamerleden bij het kruisje mogen tekenen . Laten we vooral meer ontspannen met elkaar omgaan. Zowel de politici onderling als politiek en de samenleving. Maar die boodschap kunnen we gerust aan Herman Tjeenk Willink overlaten.

Jaap van der Ploeg, 19 april 2021